Het heeft me tijd gekost om moed te vinden, moed te verzamelen. Zoveel te verzamelen dat het genoeg voelt om te gaan. Om het aan te gaan. Moed om op te breken, te stoppen. Moed om te kiezen. Moed om mezelf in de ogen te kijken, te zien wat niet goed is en daar consequenties aan te verbinden. 

Moed om toe te geven dat het niet was wat het leek, het leven wat ik leidde. Dat de keuzes die ik maakte geen keuzes waren maar noodgedwongen handelingen met een gebrek aan alternatief. Moed om te benoemen dat ik het niet alleen kan, niet allemaal zelf kan. Dat ik hulp kan gebruiken en flink wat ook. 

Want gaan, opbreken, toegeven… dat is falen, allemaal. En toegeven dat ik faal, daar heb ik heel veel moed voor nodig. Ik doorbreek mijn eigen plaatje wat ik heb gecreëerd als werkelijkheid om maar vol te kunnen houden.

De meeste moed moest nog ingezet, al wist ik dat nog niet. Moed om hardop te benoemen dat er sprake was van psychisch geweld. Dat kost me tranen, slapeloze nachten, eindeloze ontkenning en afzwakking. Totdat ik, met een diep zucht en mijn ogen neergeslagen, mezelf hoor zeggen dat ik misschien wel kan constateren dat er sprake is van geweld. De ‘misschien’ weglaten, daar werk ik nog aan. De schrik bij de ander zien, soms ook de herkenning, de erkenning is confronterend. De ontkenning en afzwakking voelt verlammend.

De schaamte dat ik dat heb laten gebeuren is zo groot. Tegelijkertijd heb ik geleerd dat het niet eerder kon, dat het niet anders kon. Dat dit allemaal nodig was en is om weer op een spoor te komen in plaats van spoorloos te zijn. 

Op dat spoor ga ik door, soms moedig, soms gevuld met de moed en kracht van hen die mij lief zijn. Ik vertrouw op de toekomst.