Na twintig jaar brak ik mijn leven op. Ik veranderde de structuur, de manier van inhoud en daarmee ook de vanzelfsprekendheid van spullen. De spullen waar ik waarde aan hecht blijken minimaal te zijn. Een overgroot deel blijkt vervangbaar door dat wat voorbij komt. De sfeer waarin de spullen zich bevinden is voor mij veel belangrijker, herontdek ik.

Dat waar ik wel waarde aan hecht heb ik grotendeels in veiligheid kunnen stellen. Dat opbreken van het leven kwam niet onverwacht en ik dacht over de waarde nagedacht te hebben. Sommige dingen liet ik achter om de achterblijvers niet teveel onthand te laten zijn, in de hoop dat daar later nog afspraken over gemaakt konden worden.

Wat ik achterliet was het bestek. Makkelijk vervangbaar maar van grote emotionele waarde voor mij. Een huis met mensen achterlaten zonder bestek leek me op dat moment onredelijk dus ik toog naar de kringloop en regelde wat, ter overbrugging, voor mezelf. De overbrugging blijkt een misvatting, een niet te overbruggen geschil. En bij vrijwel iedere maaltijd een hardnekkige splinter, een confrontatie met wat ik niet heb en ook niet mag hebben. Een nieuw bestek kopen is niet zomaar een optie, financieel gezien. Bovendien geef ik dan toe dat ik het  opgeef, verlies ik het emotionele bezit. 

Totdat ik een bestekset voorbij zie komen, tweedehands (of derdehands, wie weet), ouderwets, compleet. Ik voel dat dit de vervanging kan zijn die ik zoek, die past bij mijn huidige leven. Blijkbaar moet het zo zijn, ik mag het ophalen. 

Bij iedere maaltijd of afwas zie ik het bestek en voel ik dat het goed is. Dit past bij ‘nu’, de keuzes die ik maak en waar ik voor sta, voor ga.