Van huis uit ben ik opgevoed met geven. De ander komt eerst, dienstbaar zijn. Dat heb ik mezelf goed eigen gemaakt is gebleken. Geen relaas hier over een verpeste jeugd of dat het de schuld is van mijn ouders. Mijn ouders zijn schatten en hebben er alles aan gedaan om me een fijne volwassene te laten zijn.

Geven blijkt een deel van de overlevingsstrategie. Want geven maakt een connectie waarin ik met alleen die ander aan het roer sta, waarin ik een connectie kan proberen te maken met iemand zonder dat een derde daar invloed op heeft. Geven leidt af van mezelf. Geven geeft me het gevoel dat ik er toch wel toe doe, verschil kan maken voor iemand. Geven richt de spot op de ander. Geven is fijn, de interesse in een ander is nooit vermindert. Dus gaf ik al die jaren, openlijk, anoniem, zichtbaar en onzichtbaar.

Bij het loskoppelen komt er een verschuiving naar krijgen. Dat is voor mij noodgedwongen, niet geheel vrijwillig. Om los te koppelen heb ik de anderen nodig, praktisch gezien met handen en spullen en emotioneel met steun, raad en advies. Dat brengt een stevige mix van emoties met zich mee. Want wat ben ik blij met de mensen in mijn leven. En wat vind ik het tegelijkertijd lastig om te krijgen, te ontvangen. 

Bij de spullen die ik nodig heb lukt het me. Want dat zijn spullen die mensen over hebben, waarvan zij ook blij zijn dat ze hergebruikt kunnen worden. Spullen die mensen voor me opgezocht hebben omdat ze het zelf ook zo leuk vinden om naar dingen te speuren.  De nieuwe spullen die ik ontvang, daar wordt het al moeilijker. Want ze hebben dus overlegd, buiten mij om, over mij, om iets te kopen. Dat iets is te groot, te gek, dat is bizar (en heb ik echt nodig, dat hebben ze goed gezien). Dat is ongemakkelijk, zoveel geld. 

De complimenten over het praktische kan ik handelen. Niet goed aannemen, handelen. Gewoon ‘dank je wel’ is moeilijk, ik blijk een ster te zijn in het ontkrachten van complimenten over mijn inrichting (alles is tweedehands hoor), het verfwerk (hebben mijn vrienden gedaan), het huis (puur mazzel) en zo kan ik doorgaan. 

Complimenten over hoe ik me staande houd blijken de overtreffende trap. Want ik zie nogal wat gebeuren waarvan ik vind dat ik dat beter/sneller/zorgvuldiger moet doen. Wat niet voldoet aan wat ik voor ogen had, waar mijn lat ligt. Die complimenten hoor ik, maar echt aankomen doen ze niet. Nog niet hoop ik. Heel soms, dan knalt er een opmerking naar binnen, raak. Dan ben ik ook meteen uit evenwicht, in tranen ook al snel. 

Ik weet nu dat het ‘geef-gen’ wat ik vanuit mezelf al heb, is versterkt door mijn opvoeding en optimaal is gebruikt/misbruikt/ingezet/gemanipuleerd in de jaren die daarna kwamen. Ik ontdek dat dat geven fijn is, als er evenwicht is. Ik leer nu de kracht van het ontvangen, van het evenwicht, van gezien worden. Ik leer… met vallen en opstaan, ik blijk nogal wat herhaling nodig te hebben. 

Op een dag zeg ik gewoon ‘dank je wel’ als ik een compliment ontvang, voel ik de warmte van de woorden en kent mijn glimlach geen grenzen. Ik kan niet wachten…