Een van de gebouwen uit mijn jeugd wordt afgebroken om plaats te maken voor iets nieuws. De emotie waarmee ik dit beleef verbaast me. In mijn verstand is het een gebouw, een stapel stenen, een plek waar ik al tien jaar niet binnen ben geweest. In mijn hart staat het voor zoveel meer.

Het is het gebouw waar een belangrijk deel van mijn jeugd zich afspeelde, waar ik met mijn familie een vaste plek had waar later vrienden omheen schoven. Het is de plek waar ik de plankjes tussen de lampen telde, keek op wiens gezicht de zon een glas in lood tekening achterliet. Waar de koperblazers op het balkon stonden en op kerstochtend iedereen verzocht werd om wat in te schikken richting de ramen.

Waar we na de dienst bleven hangen om te kletsen, al zagen we elkaar de avond daarvoor nog om voor hetzelfde. Waar we in wintermaanden stonden te praten tot de deuren dicht gingen en in de zomer buiten de tijd nog eindeloos rekten. Luie zondagen die voor ons lagen. Vrienden voor het leven en nog vaker voor even, voor wat er toen te leven was.

De plek waar ook zoveel vertrouwde gezichten hoorden, de namen die daarbij genoemd werden. Gezichten die langzaam maar zeker weg vielen, het leven verlieten of soms ook alleen het gebouw. Waar we vierden en afscheid namen. Waar ik had bedacht ook ooit, nog lang niet, van mijn laatste ouder afscheid te nemen. Dat was ik me niet bewust totdat ik daar stond, voor het laatst. Het plaatje in mijn hoofd over haar afscheidsdienst ooit moest bijstellen naar een onduidelijk beeld in een nog vage, onbestemde ruimte.

Het gebouw verdwijnt, de herinneringen blijven, het gemis zal een plek vinden. Het gapende gat zal opgevuld worden door een nieuw gebouw, een gebouw wat voor mij niet zal gaan leven, het is een stapel stenen.