Bij het opbreken van het leven wat was werd ook contact met de helft van de grootouders ingewikkeld. Waar ik het contact omwille van de kinderen graag neutraal wilde houden, bleek dat voor hen een onmogelijke opgave. Blijkbaar was de strekking dat als ik niet voor hun kind was ik tegen hun kind was en dus ook tegen hen.
Varierend van kwaad spreken over mij op plaatsen waar ik ook kwam tot hoofd wegdraaien als ze me tegen kwamen. Niet fijn, pijnlijk na zoveel jaar maar voor de kinderen kon ik dat slikken. Het ging tenslotte om het contact van de kinderen met hen, niet om hen en mij.
Naarmate het contact met vader voor één van hen lastiger werd, verdwenen opa en oma ook steeds verder uit beeld. De uitlatingen van hen over dit kleinkind werden negatiever, rechtstreeks naar het kind maar ook in de buitenwereld. Het contact wat er was werd steeds dwingender. Niet voor ons dan tegen werd opnieuw hard ingezet. Het contact viel weg. Via de buitenwereld hoorden we dat opa en oma vonden dat het kleinkind contact met hen zou moeten opnemen, dat was de taak van het kleinkind.
Het kleinkind, mijn kind, was vertwijfeld. ‘Maar mama, zij zijn toch de volwassenenen? Zij moeten dat toch niet bij mij neerleggen? Ze reageren niet eens als ik app’. Ik viel stil. Wat is wijsheid, wat is eerlijk, wat valt er te zeggen op zo’n moment?
Al die tijd droeg ik uit dat als zij opa en oma wilden zien ik hen zou halen, brengen, we stuurden verjaardagspost en zo verder. Voor mij stopte mijn pogingen op het moment dat het ene kleinkind bij hen was geweest en vertelde dat alle foto’s van het andere kleinkind verdwenen waren. “Net alsof ik het enige kleinkind ben, alle foto’s van samen of de ander alleen zijn weg. Zo akward’. Mijn hart brak en mijn pogingen om me in te zetten voor het contact ook.
Zijn ze daarmee verdwenen? Nee. Het gaat nog met regelmaat over hen. Over hoe het met ze zou gaan, of ze ze ooit nog gaan zien en wat nou als ze dood gaan… Antwoorden zijn er niet, het gesprek is het belangrijkste.