Schrijven is onlosmakelijk met mij verbonden. Schrijven vertraagd mijn denkproces omdat mijn pen niet zo snel kan. Het geeft een verstilling die verduidelijkt.
Tegelijkertijd is er altijd die innerlijke criticus die meeleest, meedenkt. Klopt deze zin, is het niet te dramatisch, te lang, te kort enz. enz. Als ik voor mezelf schrijf en zeker als er ergens achter in mijn hoofd de optie is dat ik er misschien iets mee wil doen, een ander het gaat lezen. Want dan is er blijkbaar ook meteen een lat, op grote hoogte. Dat helpt niet mee om te komen tot de kern.
Er is een uitzondering heb ik ontdekt. Als het huis slaapt en mijn geest ontvankelijk is, als de criticus al naar bed is gaat het beter. Dan kan de creativiteit stromen. Wat zich schuilhoudt in mijn ziel, zich verstopt totdat het donker is, durft dan naar voren te komen. Niet gehinderd door daglicht, afleiding of de al slapende criticus. Het neemt mijn pen over, stuurt mijn hand aan en laat op papier verschijnen wat er leeft diep in mij, dieper dan ik mezelf bewust ben. Ik kan niet teruglezen of nadenken over vorm, het tempo is meedogenloos.
Ik kan mij verbazen over het gemak van de pen op het papier, van de veelheid waar ik geen weet van heb. De woordkeuze, de pijn. Het besef waarom het pas komt als het huis slaapt. Pas dan is er ruimte om de heftigheid te kunnen voelen, de tranen te laten komen. Geen rol die maakt dat ik me groot moet houden, geen criticus die veroordeelt. De donkere kanten van mijn ziel durven zich te tonen in de tijden zonder licht.
Woorden worden zinnen, zinnen hebben een verband, tonen de emotie. Na afloop ben ik moe, uitgeleefd door wat er leeft en kan ik slapen.